Oud-katholiek Nijmegen |
|
Gedicht: 'Ik ben het dochtertje van Jaïrus'... | |
Dromen over de doodsgrens heenEd. Hoornik kent uit de bijbelse geschiedenis het verhaal van de opwekking van Jaïrus' dochter. Hij kiest een bijzonder en gewaagd perspectief, nu hij een gedicht over haar gaat schrijven. Zij is immers gestorven. Vanuit de dood spreekt het meisje ons aan. Tegelijk spreekt in háár woorden de dichter zijn woordje mee. Er klinkt namelijk kritiek door op de dood; de dochter is de "kleine dochter" van Jaïrus en zij ligt op een "veel te grote" baar. De dichter lijkt te willen zeggen: de doodsbaar behoort er niet te zijn voor kinderen van 12 jaar, die tintelen van leven. Een kind van deze leeftijd wordt in de ontwikkelingspsychologie wel het volmaakte kind genoemd. Nog even en dan is het kind-zijn voorbij; dan slaat het de weg naar de volwassenheid in. Maar een 12-jarige is nog nét kind, zelfs in optima forma. Deze dochter van Jaïrus met haar prachtige krullenkop keek ons voor haar ziekte aan met schitterogen, groot van blijheid om het leven dat nog ongecompliceerd voor haar lag. Dit meisje kon nog opgaan in haar spel; haar pop was kind en zij was moeder. Maar haar pop lag al een poos bewegingloos in een hoek, als een dode. En nu ligt het meisje zelf op haar doodsbaar, geveld door een plotselinge ernstige ziekte, in het domein van de dood, en getekend door de dood. De ogen gesloten, de handen ineengestrengeld en het haar verdoft. In de dood gelden de zekerheden van dit aardse bestaan niet meer. Toen ze nog leefde, heeft ze sommetjes moeten maken, waarbij ze er beslist van kon uitgaan dat twee en twee niet meer en niet minder dan vier is. Als dat niet waar zou zijn, zouden de sommen niet kloppen; dan zou het maatschappelijk leven zélf met zijn regelgeving gebaseerd op feiten en getallen, niet kloppend gemaakt kunnen worden. De dichter laat het meisje vanuit de dood zich nog iets herinneren van vóór de doodslijn. Er zou een man komen, die kon toveren en haar beter maken. Maar hij kwam niet, en dat maakte haar toen verdrietig, want ze wilde blijven leven. Het is duidelijk dat het perspectief nog steeds bij het kind ligt. Zo moeten kinderen naar de wonderen verrichtende rabbi van Nazareth hebben gekeken: als een man die kon toveren. Zo hebben ze ongetwijfeld verhalen over Hem gehoord vanuit hun omgeving. En de meeste volwassenen waren niet veel anders dan die kinderen: begerig naar een sensationele ervaring waar de Nazarener voor kon zorgen. Toen Hij hen echter teleurstelde omdat Hij juist géén tovenaar was, verdwenen ze en lieten ze zich weer inkapselen in het huiselijk bestaan. Het meisje blijft echter van Hem dromen. Ze blijft Hem verwachten. Morgen zal ze de eerste zijn die Hem ziet. Zo is dit gedicht een ontroerend getuigenis van hoop. Er klinkt iets in door van de bijbelse verwachting tegen alle omstandigheden in: er zal desnoods dwars door de dood heen verlossing komen. We weten vanuit het Evangelie -en Ed. Hoornik wist het ook, al verwerkte hij dat niet in dit gedicht-, dat het niet eens "morgen" behoefde te worden. Jezus kwam direct na het oponthoud met de bloedvloeiende vrouw in het huis van Jaïrus, en deed daar het onbestaanbare, wat alleen Hij als de Levensvorst kan: Hij deed het meisje terugkeren naar het leven. Haar droom werd sneller werkelijkheid dan ze kon vermoeden. "Morgen" mocht "vandaag" voor haar zijn. Dit gedicht ben ik in bloemlezingen van poëzie over de wederkomst van Christus regelmatig tegengekomen. En elke keer weer werd ik er diep door getroffen. Het perspectief is gewaagd, ik weet het. Het kan en mag eigenlijk niet. Bovendien geeft het gedicht het bijbels getuigenis over dit meisje niet volledig weer. Maar een dichter kiest wel eens een andere invalshoek en zegt de dingen wel eens anders, waardoor zijn woorden des te meer zeggingskracht krijgen. Kinderen kunnen sterven. Dat is bittere realiteit. Jaïrus wist ervan; vele ouders hebben het vanaf de zondeval tot heden met een door verdriet gebroken hart ondervonden. Hoornik heeft ooit een aangrijpend klaaglied geschreven, dat begint met de simpele maar daardoor des te schokkender woorden: "Te Middelharnis is een kind verdronken." Daarin peilt hij het leed tot op de bodem. Maar in dit gedicht is er perspectief, misschien wel meer dan de dichter voor zichzelf kon geloven. Want het is heilzaam als ouders van hun weggenomen kinderen mogen weten: Morgen ben ik de eerste die Jezus ziet. . . . "IK BEN DE KLEINE DOCHTER..." Ik ben de kleine dochter van Jaïrus. Ik mis mijn pop, die nu zij niet meer hier is, Waarom had ik daarstraks ook weer verdriet? Ed. Hoornik | |